< Een halve eeuw, volgestouwd met emoties...
< Plaats van het gebeuren
< In het heetst van de strijd
< West en Oost
< Viool, piano, zang
< Opgelegd werk en wedstrijd voor compositie
< Orkesten
< De jury
< Juryvoorzitters
< Media
Een halve eeuw, volgestouwd met emoties...
Een formule, die menig ontroerde ziel wellicht verblijdt.
De Koningin Elisabethwedstrijd is niet meer weg te denken, meer nog, is
er om er te blijven. Reeds 50 jaar lang beroert ze een schare melomanen
met een veelkleurig palet emoties: passie, vreugde, verdriet, fervente
sympathie, protest
een eenwording met de muziek, wars van een lukraak
opgevangen verwijt of voorbehoud.
Het concours staat vooral ook voor een tijdvak waarin crisissen, rationalisaties,
epidemieën, het slechte weer of conflicten enigszins blijken te worden
uitgehold door het begrip cultuur.
Tot slot is het een complex, rijk fenomeen dat alle banaliseringen succesvol
trotseert: neen, niet zomaar een sociologisch coherent publiek, maar duizenden
toeschouwers, tienduizenden televisiekijkers en evenveel radioluisteraars.
Neen, geen laureaten die als volleerde jockeys aan een paardenrace deelnemen,
wel jonge musici, elk met hun verleden, hun huidige vorm, hun mogelijkheden
op het scherpst van de snee en door oneindig veel factoren beïnvloed.
Neen, niet weer eens datzelfde concerto, maar een rijk en gevarieerd repertoire,
dat meegaat met zijn tijd, maar ook oog en oor heeft voor een sonate of
een lied.
Uiteraard was het niet steeds een voorspoedige reis op een kalme
zee; elke sessie, elke dag bracht zijn voorval. Maar dit gouden
jubileum, gegoten in een retrospectieve met een haast onverhoopte draagwijdte,
roept bij elke generatie diepgewortelde herinneringen op: Kogan, Fleisher,
Senofski, Ashkenazy, Laredo, Frager, Michlin
Znaider, Samoshko,
Lemieux
Laten we niet exhaustief zijn; de afgelegde muzikale route
staat getraceerd op de diverse uitgaven die horen bij dergelijk gouden
jubileum.
Nu live-programmas opnieuw lijken te zegevieren, durven wij onverbloemd
bevestigen: ja, een halve eeuw volgestouwd met emoties
We schrijven 1900: de ontmoeting
tussen twee uitzonderlijke persoonlijkheden die de meest innovatieve en
beloftevolle projecten gestalte geven. Enerzijds is er Elisabeth von Wittelsbach,
hertogin van Beieren, die zich als jonge bruid van kroonprins Albert van
België in Brussel komt vestigen. Van haar vader, die als militair
uitgroeit tot een vermaard oftalmoloog - pionier van cataractoperaties
- erft ze zijn vurige passie voor de muziek; zelf speelt ze trouwens vrij
behoorlijk viool. Anderzijds is er de violist Eugène Ysaÿe,
die op dat ogenblik aan de top van zijn carrière staat, een carrière
in lijn met zijn talent: bovenmaats. Als eerste vertolkt hij de Sonate
van Franck, het Quatuor van Debussy, de Poème van Chausson; hij
sticht een memorabel kwartet, speelt in duo met Raoul Pugno waarbij ze
het routineuze van recitalprogrammas doorbreken, is grondlegger
van een prestigieuze symfonische vereniging die het moderne repertoire
tackelt. Hij geeft ook nog les aan het Conservatorium Brussel en treedt,
op handen gedragen als de meest beroemde virtuoos bij leven, overal ter
wereld op.
Wanneer Albert I de troon bestijgt, verwelkomt
België een koningin wiens liefde voor de kunst een van haar kwaliteiten
bij uitstek is. Ysaÿe wordt in 1912 tot Hofkapelmeester benoemd.
Deze eretitel weerspiegelt echter niet zijn professionele ambitie zich
te profileren als directeur van het Conservatorium Brussel. Het mocht
niet zijn. Zijn tanend talent als virtuoos zal geleidelijk het doek doen
vallen, nadat ook de oorlog hem van België heeft afgesneden. Na zijn
functie als muziekdirecteur van het orkest van Cincinnati (1918-1922)
kan Ysaÿe in het naoorlogse België niet opnieuw aarden. Ten
tijde van de Groupe des Six, Stravinsky en de Weense School, heeft een
aanhanger van het postromantisme, een virutoos-componist, oud en ziek
nog wel, afgedaan. Ysaÿe zet zich nog met alle kracht aan zijn muzikaal
testament (de zes sonates voor viool solo) en, omringd door de hem toegewijde
vrienden, onder wie Koningin Elisabeth maar ook Thibaud, Kreisler, Cortot,
Casals, Szigeti, geniet hij van zijn pensioen als virtuoos, afgewisseld
met optredens als dirigent of het componeren van, niet altijd even belangrijke,
stukken. Zijn projecten echter zijn dode letter gebleven.
Sinds begin 1900 had Ysaÿe voor zichzelf
reeds uitgemaakt waaraan een internationaal concours precies moest beantwoorden.
Als vriend van Anton Rubinstein kende hij de wedstrijd naar diens naam;
talrijke van zijn vrienden en medespelers, zoals Ferruccio Busoni, Emile
Bosquet, hadden eraan deelgenomen. Maar na de Russische revolutie was
ook dit vijfjaarlijks concours Rubinstein voor pianisten en componisten
ter ziele gegaan. De in Warschau, voor het eerst in 1927 georganiseerde
wedstrijd Chopin stond wel model voor een pianowedstrijd, maar was er
voornamelijk op gericht goede Chopin-vertolkers te laten schitteren. Wat
Ysaÿe voor ogen had, was een wedstrijd voor jonge virtuozen, die
een bijzonder breed programma, de hedendaagse muziek incluis, zouden moeten
afwerken; zo zou het artistiek én technisch vernuft van de kandidaten
tot uiting komen, mogelijks een voorbode van hun carrière. Daarom
wou hij als opgelegd stuk een onuitgegeven werk, dat zonder enige hulp
van buitenaf - laat staan van leraars - in afzondering zou moeten worden
ingestudeerd. Kortom, de ultieme test.
Het opzetten van dergelijk concours vergt van
Koningin Elisabeth uiteraard enige bedenktijd. Even na de oprichting van
de Muzikale Stichting Koningin Elisabeth overlijdt Ysaÿe in 1931.
De daaropvolgende economische crisis, het plotse overlijden van Koning
Albert I, en kort nadien van zijn schoondochter Koningin Astrid schorten
elk groots artistiek project voorlopig op. Tot in 1937, wanneer de wedstrijd
Ysaÿe voor het eerst wordt gehouden. Een internationale jury van
een uitzonderlijk niveau tekent gretig present. De prestigieuze naam Ysaÿe,
gekoppeld aan het eerbiedwaardig Koninklijk Hof van België - wijlen
Koning Albert I en Koningin Elisabeth zijn een van s werelds meest
geroemde helden uit de eerste wereldoorlog - brengt de elite van de viool
naar Brussel.
De resultaten van de wedstrijd laten een diepe
indruk na: de zelfverzekerde, ietwat arrogante Sovjetrussische school
zegeviert over de hele lijn, het winnen van de eerste prijs incluis. David
Oistrakh is ontegensprekelijk de grote nummer één. De rest
van de wereld kan enkel met lede ogen toezien. De Belgische vioolschool,
tot dan nog onze trots, krijgt klappen; zelfs een plaatsje in de finale
kan ze niet afdwingen: de jonge, onervaren Arthur Grumiaux en Carlo Van
Neste hebben de jury niet kunnen overtuigen.
Het succes van deze eerste editie van de wedstrijd
Ysaÿe stuurt het vervolg van het verhaal. Het op de radio uitgezonden
concours wint meteen een trouw publiek. Het sportieve element, verweven
met de artistieke kwaliteit van de wedstrijd, is daar wellicht niet vreemd
aan. In 1938 vindt reeds de tweede editie plaats, ditmaal voor piano.
En opnieuw kan eenzelfde les worden getrokken: Moura Lympany (toen nog
Mary Johnstone) mag dan al een plaats opeisen tussen Emil Guilels (1ste)
en Jacob Flier (3de), en het palmares mag er, op de keper beschouwd, wat
evenwichtiger uitzien (de Belg André Dumortier wordt trouwens briljant
8ste, na de piepjonge Italiaan Arturo Benedetti-Michelangeli), de Sovjetrussische
school kan opnieuw met opgeheven hoofd en zelfvoldaan toekijken.
Er moet verandering komen. Net voor het uitbreken van de tweede
wereldoorlog mag Koningin Elisabeth, dankzij de milde steun van de ruimdenkende
mecenas baron Paul de Launoit, een gedurfde muziekinstelling inhuldigen.
Op Sovjetrussische leest geschoeid heeft deze als doel de opleidingsmogelijkheden
van de jonge Belgische artiesten gevoelig te verbeteren. Leve de Muziekkapel
Koningin Elisabeth, een waardig initiatief zo blijkt, want kerngezond
is ze de nieuwe eeuw ingestapt. Terug naar de wedstrijd; door omstandigheden
wordt die tot nader order opgeschort. Het Belgisch culturele leven, dat
nochtans vrij intens was tijdens WO II, moet een moeilijke fase doorworstelen.
Charles Houdret, beheerder van de Muzikale Stichting Koningin Elisabeth,
geeft elk muzikaal project van de Koningin gestalte, maar raakt verstrikt
in financiële schandalen. De stichting zinkt weg in het niets. Kort
na de oorlog kampt de koninklijke familie met onverwachte problemen: twee
kinderen van Koningin Elisabeth, Leopold III en Marie-José, heel
even Koningin van Italië, zijn gedwongen tot troonsafstand; het derde
kind, prins Karel, kan, zijn artistiek talent ten spijt, tijdens zijn
vijfjarig regentschap niet anders dan zich volledig concentreren op de
heropbouw van het land, de topprioriteit.
Lente 1950: de wedstrijd Ysaÿe wordt opnieuw
gelanceerd. Marcel Cuvelier, die in 1940 Jeugd en Muziek en in 1945 samen
met René Nicoly de Internationale Federatie Jeugd en Muziek in
het leven riep, overtuigt Koningin Elisabeth om de wedstrijd met haar
naam te vereren. Traditiegetrouw kan men rekenen op de onvoorwaardelijk
steun van Paul de Launoit, die het voorzitterschap van dit evenement waarneemt.
Jean van Straelen, secretaris-beheerder van het Koninklijk Conservatorium
Brussel staat hen discreet maar doeltreffend bij. Kortom, het concours
is in goede handen. De eerste sessie wordt georganiseerd in 1951, volgens
dezelfde principes als de wedstrijd Ysaÿe. Eén verschil echter:
de finalisten worden voortaan ontvangen in de prestigieuze gebouwen van
de Muziekkapel Koningin Elisabeth om er te studeren in afzondering. Dit
element groeit snel uit tot een van de symbolen van de wedstrijd; en dan
moet de originele bestemming van de Muziekkapel maar even - tot in 1956
- naar de achtergrond verdwijnen.
Het concours, stichtend lid van de Wereldfederatie
voor Internationale Muziekwedstrijden (1957) wordt van meet af aan door
iedereen niet enkel erkend als het meest prestigieuze maar ook als het
moeilijkste. De wedstrijd richt zich tot violisten (sinds 1951), pianisten
(sinds 1952), componisten (sinds 1953) en zangers (sinds 1988), die beurtelings
om de vier jaar kunnen meedingen. Moet hier zo nodig verder op worden
ingegaan? De geschiedenis van het concours is een historie in klank en
beeld, een mand vol herinneringen. En al worden die, zo goed en zo kwaad
mogelijk, van generatie op generatie overgeleverd, vandaag staat het verhaal
gekristalliseerd op DVD.
Niettemin is het nuttig enkele aspecten uit
het verleden op te rakelen, een voor de culturele geschiedenis van ons
land nuttige retrospectieve.
Plaats van het gebeuren
3 symbolische locaties van de Koningin Elisabethwedstrijd.
De eerste locatie is het Koninklijk Conservatorium
Brussel. De in 1876 ingehuldigde Grote Zaal is in wezen erg
klein, maar dat heeft dan weer voordelen. Deze Italiaans getinte ruimte
met trapsgewijs podium, culminerend in een orgel van Cavaillé-Coll,
is ontworpen voor het vertolken van zuivere muziek. Ze vormt het gedroomd
kader voor het concerteren van kamermuziek of voor een recital. En inderdaad,
zowel de eerste ronde als de halve finales, die steeds weer voor een afgeladen
zaal worden gebracht, hebben meer weg van heuse concerten dan van een
wedstrijd. Dat is misschien niet altijd zo geweest: heel wat muziekliefhebbers
vonden dat die halve finales gekortwiekt werden door een programma dat
te zeer was toegespitst op technische hoogstandjes, in het bijzonder voor
de viool. Sinds de jaren 70 is dat grondig veranderd. Vandaag worden
de halve finales op heel wat punten beschouwd als een hoogtepunt van de
sessies.
De tweede locatie is de Muziekkapel Koningin
Elisabeth. Dit in 1939 ingehuldigd gebouw met zijn functionele en elegante
architectuur is gevestigd te Waterloo. In dit hoger instituut voor muziekonderwijs
kunnen de in internaat verblijvende studenten in alle rust en comfort
hun kunst in piano, viool, altviool, cello en compositie vervolmaken bij
de door hen gekozen leraar. Vindt er een sessie plaats van de Koningin
Elisabethwedstrijd, dan stuurt de Kapel de studenten met vakantie, om
zo plaats te ruimen voor de twaalf wedstrijdfinalisten die zich hier in
afzondering klaarstomen voor de ultieme test. Tijdens hun eenzaam verblijf
moeten ze in één week tijd het onuitgegeven opgelegd concerto
instuderen zonder hulp van buitenaf. De wedstrijd mag dan al voor hoogspanning
zorgen, het warm onthaal en het aangenaam verblijf in de Kapel laten bij
de finalisten doorgaans een onuitwisbare herinnering na.
De derde locatie is het Paleis voor Schone
Kunsten te Brussel. Dit in 1928 opgeleverde gebouw van de hand van architect
Victor Horta is een van de grootse artistieke projecten van Koningin Elisabeth.
De grote concertzaal met zijn 2.052 zitjes en onovertrefbare akoestiek
is het schouwtoneel van alle finales van het concours, en tevens van de
met orkest gebracht halve finales van de zangsessie. Voor de finales zijn
doorgaans geen tickets meer te koop de avond zelf. Ook al wordt alles
rechtstreeks uitgezonden op radio en televisie, het Paleis voor Schone
Kunsten is the place to be. Om in te zijn? Neen, wel om niets te missen
van een muzikaal evenement waarvan alleen de Koningin Elisabethwedstrijd
het geheim kent en bewaart.
In het heetst van de strijd
dat ultiem, finaal moment wanneer het
ook letterlijk snikheet kan zijn. Wanneer de gemoederen hoog oplopen,
de spanning in de zaal te snijden valt. Neem nu de Sovjetrussische kandidaat
die de eerste prijs wegkaapt in de hoofdstad van de NATO zelf (1951);
een eerste Israëlische laureate die het haalt op een kandidaat uit
de Sovjet-Unie (1971); een laureaat (Nai-Yuan Hu), later winnaar, die
het concerto van Elgar brengt, terwijl Britse voetbalsupporters op enkele
passen daarvandaan hun overmatig enthousiasme doen omslaan in een afgrijselijk
menselijk drama (1985)
het heetst van de strijd kent vele gezichten,
broedt heel wat emoties die niet alle kunnen worden omgezet in klank,
ook niet die van het Paleis voor Schone Kunsten.
Snikheet, die lucht, die de temperatuur op
het podium doet oplopen tot 40°C en meer, die, onder dreiging van
algemene staking, de orkestleden laat spelen zonder strak pak, die de
ebbenhouten en ivoren toetsen doen glimmen van het zweet. De spotlights
van de televisie anno 70-80 zijn meedogenloos. Het Belgisch
voorjaarsklimaat - voorwaar! - al evenzeer. Sommige finalisten laten steken
vallen, of erger nog, gaan onderuit door de warmte. En ook dat valt niet
te horen op radio of CD.
De strijd die aansleept
het concours
dat eindeloos lijkt. De gelauwerde kandidaten getuigen van een immense
weerstand: een maand lang hebben ze de tergende spanning van de diverse
wedstrijdrondes doorstaan. Sommige bezwijken in de finale,
en krijgen een plaats toebedeeld die hun talent niet weerspiegelt. Het
woord uitputting is bij alle laureaten een constante in hun
herinneringen. Maar er is meer: voor de best geklasseerde is de bekendmaking
van de resultaten een voorbode van nog meer vermoeidheid: een ononderbroken
reeks optredens, met als apotheose een gala met orkest in aanwezigheid
van de Belgische koninklijke familie. Nadien volgen voor de eerste laureaten
een aantal concerten - ook in het buitenland - die externe promotors geestdriftig
opzetten.
Concours in het teken van de strijd
West en Oost
Ook al waren de Amerikanen afwezig op de wedstrijd
Ysaÿe anni 1937 en 1938, vanaf de eerste sessie van de Koningin Elisabethwedstrijd
tekenen ze wel present. En gezien de inzet, die dergelijk prestigieus
concours betekent voor de Russische autoriteiten, wordt vanaf 1951 een
regelrechte tweekamp aangegaan. Zo komt het althans, en ondanks een wat
zwakke ontkenning, over bij de critici en het publiek, dat vast niet onverschillig
is voor de Oost-West relaties. 1951: de toon is gezet. Meer nog dan tijdens
vooroorlogse jaren, zal de houding van de Sovjetrussische laureaten, door
menigeen als arrogant bestempeld, en door de Belgische media doorgaans
partijdig voorgesteld, het verloop van de gebeurtenissen beïnvloeden.
Leonid Kogan stijgt uit boven de editie; terug in Moskou verkondigt hij
zijn ongezouten mening over de wedstrijd, de koningin, België en
de bourgeoisie. De spanning stijgt tegen de achtergrond van een dreigende
oorlog - en die van Korea schokt België diep. Resultaat: vanaf 1952
blijven de Russen gewoon weg. Later echter zullen ze, met Oistrakh op
kop, voor een lange tijd de meest getrouwe voorvechters zijn van het evenement.
Kogan maakt in 1971 en 1976 zelfs deel uit van de jury, en in 1958 is
Koningin Elisabeth zelfs eregaste op het eerste concours Tsjaikovsky te
Moskou, wat in België voor enige commotie zorgt
De strijd USSR-VSA lijkt aanvankelijk vrij
evenwichtig. Onder Amerikaanse vlag is er naast Senofski (1955), wiens
overwinning op Sitkovetski voor sensatie zorgt, en Frager (1960), ook
nog de uit Bolivia afkomstige maar door de Amerikaan Ivan Galamian gevormde
Laredo (1959). Als in 1956 Vladimir Ashkenazy de uitverkorene wordt, is
deze overwinning voor de Russen meer dan welgekomen. Vanaf 1963 trekt
de Russische pletmolen zich ongenadig op gang. Michlin, gevolgd door Moguilevski
(1964), Hirshhorn (1967), Novitskaja (1968) Afanassiev (1972), Faerman
(1975), Bezverkhny (1976) moeten slechts een keer hun serie overwinningen
onderbreken voor de Israëlische Miriam Fried (1971). In de vioolsessies
van 1967 en 1971 is de Amerikaanse ontsporing bijzonder pijnlijk: geen
enkele Amerikaan haalt de finale.
Als in den beginne de media nog een haast karikaturale
nieuwsgierigheid aan de dag leggen voor de kandidaten uit het Oostblok
- Wie zijn ze? Wat eten ze? Hoeveel uren per dag studeren ze? - dan koelt
die fascinatie na verloop van tijd af. De Russen uit het Breznjev-tijdperk
doen de zalen niet langer vollopen, wekken niet meer de illusie van zelfverwerkelijking.
De vlucht naar het Westen is voor de vertegenwoordigers uit het Oostblok
uitgegroeid tot de regel. Na Ashkenazy, Berman, Markov, is het de beurt
aan Hirshhorn, Kremer, Nodel, gevolgd door Novitskaja, Leonskaja, Afanassiev,
Faerman, Egorov
om onder de ontredderde blik van Oistrakh en Guilels
hun vaderland te ontvluchten. Op het programma staat niet langer een internationale
competitie, maar eerder een reddingsoperatie voor noodlijdende artiesten
die achter het ijzeren gordijn de verstikkingsdood nabij zijn. Een onthutste
USSR, verstrikt in een uitzichtloos beleid, kruipt in haar schelp en boycot
de wedstrijd; van 1978 tot 1987 wordt geen enkele officiële Russische
kandidaat meer afgevaardigd.
Het concours kampt nu met onzekerheid, betreurt
wat is gebeurd. Geen moeite wordt gespaard om de Russische autoriteiten
van mening te doen veranderen; de Russen worden gemist. Maar ze komen
terug. 1989: de kandidaat Vadim Repin luidt met grote trom de terugkeer
van de Russische goliath in
Maar al is de violist nog zo opmerkelijk
en wars van enige politieke bekommernis, de reus zelf is ziek. En het
de kamp USSR-VSA lijkt even later in Berlijn voorgoed te zijn beslecht.
Viool, piano, zang
Ontstaan door en voor de viool geeft het concours
Ysaÿe zijn erfenis door aan de Koningin Elisabethwedstrijd. De wedstrijd,
die in 1951 startte met een sessie viool, viert in 1976 (precies 100 jaar
na de geboorte van Koningin Elisabeth) zijn 25ste verjaardag, waarbij
de normale volgorde van de sessies gewijzigd wordt. Ook het gouden jubileum
in 2001 wordt op de halen van de strijkstok gevierd. Toch heeft de sessie
piano, ingevoerd in 1952, zich een benijdenswaardige plaats weten op te
eisen in het concours; het is bij het groot publiek misschien nog geliefder
- al zijn de nuances miniem. De pogingen om de wedstrijd voor compositie
algemene ingang te doen vinden, leveren dan weer niet het verhoopte resultaat
op. Het grote nationaal en internationaal succes van de Koningin Elisabethwedstrijd
voor viool en piano leidt al snel tot velerlei suggesties: waarom het
concept niet verruimen tot nieuwe categorieën, meer bepaald de cello?
Omdat in België de zangkunst een beduidend
nieuw elan kent (voornamelijk dankzij het succes van de Muntschouwburg,
in de jaren 80 o.l.v. Mortier), ligt het antwoord voor de hand.
Onder de impuls van personaliteiten als Gerard Mortier, José Van
Dam en Jules Bastin, en met de zeer concrete steun van de voorzitter van
het concours, graaf Jean-Pierre de Launoit, zelf fervent liefhebber van
de zangkunst, wordt in 1988, bij wijze van experiment een zangwedstrijd
georganiseerd.
Publiek en critici onthalen dit initiatief
met algemeen enthousiasme; de wedstrijd krijgt dus een vervolg. Het succes
neemt toe, het niveau eveneens. Traditiegetrouw heerst een strikt reglement,
wat echter vurige discussies uitlokt: kunnen zangers zowel een lied van
Wolf, een atonaal opgelegd werk, een bravoure van Donizetti en een aria
van Haendel met dezelfde brio vertolken? Hoe dan ook, de zangwedstrijd
zet zijn bakens uit, en zijn plaats midden de grote zangconcoursen is
vandaag een vaststaand feit.
Opgelegd werk en wedstrijd voor compositie
Van meet af aan maakt de Koningin Elisabethwedstrijd
er een erezaak van zich te integreren in de wereld van de hedendaagse
muziek. Het onuitgegeven concerto dat in de finale als opgelegd stuk geldt,
is daartoe het middel bij uitstek. Maar in de optimistische naoorlogse
sfeer, komt dit doel onvoldoende tot zijn recht. Voor het uitbreken van
de oorlog had de Muzikale Stichting Koningin Elisabeth het plan opgevat
om de wedstrijd Ysaÿe ook toegankelijk te maken voor dirigenten,
project dat door de nakende oorlog in de kiem wordt gesmoord.
Vanaf 1950 denkt het nieuw directiecomité
aan een grote wedstrijd voor compositie. Voor de eerste sessie in 1953
staan de verwachtingen hoog gespannen. Een prestigieuze jury (Nadia Boulanger,
Malipiero, Frank Martin, Martinu, Panufnik, Absil, Poot,
), een
uitstekend orkest voor het vertolken van de partituren, de onvoorwaardelijke
steun van Koningin Elisabeth
het mocht niet baten: het concours
spreekt het publiek niet aan. Talloze keren wordt aan de formule gesleuteld,
maar nog kunnen de volgende edities (1957, 1961, 1965 en 1969) het publiek
niet bekoren. Na een ultieme poging sterft de wedstrijd een stille dood,
maar herrijst in 1991 onder de vorm van een formule die wellicht afwijkt
van de originele idee, maar ontegensprekelijk beter is aangepast aan de
realiteit. De wedstrijd compositie wordt voortaan om de twee jaar gehouden;
het winnend werk geldt dan als opgelegd stuk voor de sessie van respectievelijk
viool of piano. De wedstrijd staat open voor alle kandidaten wereldwijd,
waardoor deze behoorlijk wat succes oogst, en garandeert een niet te onderschatten
internationale weerklank voor de componist van het gelauwerde werk.
Voorheen waren de opgelegde concertos strikt voorbehouden
aan Belgische componisten - op een merkwaardige uitzondering na. Van 1951
tot 1956 organiseert men daartoe een nationale wedstrijd, maar van 1959
tot 1989 wordt het opgelegd werk besteld (behalve in 1987 waar men zich
even opnieuw beroept op het organiseren van een aan Belgische kandidaten
voorbehouden wedstrijd). Die twintigtal concertos hebben heel wat
kritiek te verduren gehad: te modern, niet modern genoeg, te moeilijk,
niet moeilijk genoeg
En toch wilden de meeste concertos, die
ontegensprekelijk kwalitatief hoogstaand zijn, zowel een getrouwe replica
zijn van de stijl van de componist, als het talent aan bod laten komen
van uiteenlopende vertolkers
Als men ze opnieuw beluistert, in
de huidige sfeer van een wellicht minder stringente esthetiek, dan voelt
men de drang ze in ere te herstellen. Vandaar dat een aantal representatieve
stukken werden opgenomen in de diverse publicaties m.b.t. dit gouden jubileum.
Orkesten
Sinds de allereerste wedstrijd Ysaÿe worden
de finales steeds met orkestrale begeleiding gebracht. Het toen recent
opgericht Groot Symfonisch Orkest van het NIR (Nationaal Instituut voor
Radio-Omroep) heeft zich o.l.v. Franz André opmerkelijk gekweten
van deze taak. De moedwillig tirannieke André, zelf een getalenteerde
violist en leerling van Weingartner, heeft zich geprofileerd als een grootse
dirigent; getuige hiervan de vele belangrijke werken van Stravinsky, Milhaud,
en de beste Belgische componisten die hij met zijn orkest ooit heeft vertolkt.
Vanaf 1951 leidt hij de vervaarlijke Koningin Elisabethwedstrijd
met het Nationaal Orkest.
Officieel opgericht in 1936 neemt het Nationaal
Orkest van België een hoge vlucht. Tot aan de oorlog kon het steevast
rekenen op de medewerking van Erich Kleiber. Wanneer begin de jaren 60
André Cluytens aantreedt als muziekdirecteur, kent het zijn hoogtepunt.
Maar van de dirigent van de Koningin Elisabethwedstrijd wordt een grote
beschikbaarheid vereist, en Cluytens is slechts sporadisch te zien in
het kader van het concours. Van 1951 tot 1964 is de grote man
van het wedstrijdorkest dus Franz André. Met zijn ruime ervaring,
zijn vertrouwdheid met de hedendaagse muziekstijlen en zijn flexibiliteit
als begeleider doet hij wonderen; zijn koelbloedigheid levert hem de eeuwige
dankbaarheid - of het misprijzen - op van die enkele kandidaten die hij
weet op te vissen na een kort moment van geheugenverlies, een gebroken
snaar of een pagina die plakken bleef. Wanneer hij in 1967
aan de jurytafel zit, laat hij de dirigeerstok over aan René Defossez.
Eind van een era.
De geleidelijke opsplitsing per gemeenschap
van het Belgisch cultureel leven zal keuzebepalend zijn. Het Nationaal
Orkest wordt vervangen door het Orkest van de Belgische Radio en Televisie
(BRT/RTB), met aan het hoofd nu eens een Vlaming (Daniel Sternefeld, 1968),
dan weer een Waal (René Defossez, 1971). Al treedt in 1972 het
Nationaal Orkest opnieuw aan o.l.v. Defossez, in de toekomst zal het concours
begeleid worden door de voortaan opgesplitste radio- en televisieorkesten.
Maar het optreden van het BRT-orkest in 1976 o.l.v. Irwin Hoffman is het
laatste in zijn soort. Vanaf 1976 zit het Nationaal Orkest weer in het
zadel o.l.v. Georges Octors, overigens uitstekend violist wiens kwaliteiten
als begeleider enorm worden gewaardeerd. De beste dagen van het Nationaal
Orkest blijken echter toch geteld. Geen wenkbrauw die fronst als na 1993
de beslissing wordt genomen een beroep te doen op de symfonische orkesten
van Antwerpen en Luik, die het daglicht zagen onder impuls van de respectievelijke
Vlaamse en Waalse Gemeenschap en inmiddels op internationaal niveau meedraaiden.
Het betreft het Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen en het
Filharmonisch Orkest van Luik met artistiek directeur Pierre Bartholomée,
zelf dirigent bij de sessie van 1995. Het Nationaal Orkest herrijst echter
uit de as: vanaf 1999 tekent het opnieuw present voor de sessies piano
en viool.
Voor de zangsessies wordt van bij het begin
(1988) een beroep gedaan op het Symfonisch Orkest van de Munt, een ideale
partner. O.l.v. Sylvain Cambreling (1988) en later Marc Soustrot (1992,
1996 en 2000), die ook de sessie viool 1997 en de sessie piano 1999 dirigeerde,
is het orkest van de Brusselse Opera er ondanks alles in geslaagd om het
beste van elke kandidaat naar boven te halen. Voor het barokrepertorium
wordt vlug de nood aangevoeld om een aangepaste begeleiding in te roepen
- België is trouwens een van de historische thuishavens van de heropleving
van de barok. In 1992 en 1996 wordt eerst geopteerd voor een formatie
met moderne instrumenten, het Collegium Instrumentale Brugense van Patrick
Peire. Nadien zet het directiecomité de langverwachte pas naar
een formatie met oude instrumenten, de Academy of Ancient Music o.l.v.
Paul Goodwin, die niet zonder weerklank de zangsessie anno 2000 begeleidt.
Overigens gaat de queeste naar een ideale begeleiding
onverminderd door: voor de aan de viool gewijde sessie van het gouden
jubileum (2001) brengen de halve finalisten een concerto van Mozart met
kamerorkest. Voor de kandidaten violisten en zangers die zonder vaste
partner komen, worden begeleiders van hoogwaardig niveau ter beschikking
gesteld, onder wie enkele gewaardeerde gewezen laureaten van het concours
als Jean-Claude Vanden Eynden en Daniel Blumenthal.
De jury
De jury van de Koningin Elisabethwedstrijd
is een legende op zich. Het is voor de priemende blik en het aangescherpt
gehoor van deze, in absoluut stilzwijgen gehulde killers -
zoals Isaac Stern ze ooit schalks bestempelde - dat de laureaten hun plankenkoorts
moeten overwinnen. Met vaste hand pennen de rechters hun geheime
en onuitwisbare quotering neer. De eerste prijs wordt soeverein door hen
toebedeeld - van 1951 tot 2000, 31 in totaal - een beoordeling die al
dan niet later in praktijk bevestigd wordt.
Het prestige dat deze jury uitstraalt, is onmiskenbaar.
Elke doorgewinterde kenner van de vioolgeschiedenis kan niet anders dan
in vervoering raken bij het lukraak doorbladeren van de lijst juryleden.
Neem nu 1971: Avramov, Bobesco, Calvet, Francescatti, Gulli, Kogan, Kurtz,
Menuhin, Neaman, Octors, Odnopossoff, Raskin, Stern, Szigeti, Uminska,
Vegh. Andere jaren waren al even indrukwekkend, maar het opsommen van
dergelijke lijsten is hier niet aan de orde. Een zaak staat onomwonden
vast: het beoordelingsvermogen van dergelijke jury is immens. En dat maakt
de vragen die het palmares oproept, des te verrijkend. Het is uiteraard
zeer verleidelijk om bij het beluisteren van de wedstrijdarchieven te
vervallen in een postume beoordeling van een geschiedkundig proces. Hoe
is het bijvoorbeeld mogelijk dat deze grote meesters in 1952 Entremont
10de en Hans Graf 11de plaatsten? Waarom werd Vasary in 1956 slechts 6de?
Verdiende Zakhar Bron, meester van Repin en Vengerov, wel een 12de plaats
in 1971? Was het gegrond om Egorov in 1975 tot 3de uit te roepen, na twee
landgenoten rond wie het vandaag wel erg stil is?
De jury heeft altijd haar redenen. Het aantal
leden zelf en het feit dat er niet gedelibereerd wordt, zijn stevige garanties.
En ze beoordeelt wat ze in de finale hoort, op de achtergrond van wat
ze zich herinnert uit de eerste selectieronde en de halve finales (die
overigens steeds duidelijker aan belang winnen). Uiteraard waren Emmanuel
Ax, James Tocco, Cyprien Katsaris (in 1972 respectievelijk 7de, 8ste en
9de) reeds grote musici. Maar bepaalde facetten van hun optreden die bewuste
avond - zij het nu op artistiek of technisch vlak - hebben de zeer aandachtig
luisterende juryleden als een Annie Fischer, Alexandre Braïlowsky,
Leon Fleisher, Emil Guilels en andere Vlado Perlemuter minder kunnen bekoren.
Dat is nu juist de kille wet van het concours. Als het er nadien op aankomt
een carrière uit te bouwen, worden de kaarten opnieuw geschud,
Dame Fortuna voorop. Zoete weerwraak? De voorbeelden zijn legio.
Vermelden we nog dat het directiecomité
van het concours tijdens de sessies maar al te graag enkele juryleden
afvaardigt voor een positieve inbreng. Zo worden er tijdens de week waarin
de finalisten in afzondering studeren, gedenkwaardige concerten gehouden;
denken we aan die concertavond in 1959 met Oistrakh, Menuhin en Grumiaux
o.l.v. Franz André, en al die andere zoals Oistrakh, Guilels of
Frager die, tot groot genoegen van hun bewonderaars, meermaals het beste
van zichzelf geven. Vandaag staat eerder het verstrekken van daadwerkelijke
raad voorop: tijdens de week die de finale voorafgaat, kunnen de gestrande
halve finalisten en andere deelnemers master classes volgen bij juryleden.
Juryvoorzitters
Primus inter pares, de juryvoorzitter speelt
de eerste viool. Hij slaat de brug tussen het hoog gezagscollege en het
groot publiek. Hij dankt de koninklijke familie voor haar aanwezigheid,
drukt zijn waardering uit voor de inzet van het orkest gedurende zes opeenvolgende
avonden, en maakt op zaterdagnacht in een voelbaar elektrisch geladen
concertzaal het eindresultaat bekend. Marcel Cuvelier, groots organisator,
directeur van het concours en overigens ook wijlen voorzitter van de Filharmonische
Vereniging van Brussel, neemt als eerste deze rol waar. Na zijn overlijden
is het niet meer dan logisch dat eersterangs Belgische musici zijn taak
overnemen, te beginnen met twee directeurs van het Koninklijk Conservatorium
Brussel, Léon Jongen en Marcel Poot. De wat oudere Jongen - 76
wanneer hij Cuvelier in 1960 opvolgt - blijft niet lang op post; Marcel
Poot daarentegen wel.
Tot
1980 oordeelt deze scherpzinnige, ietwat gedrongen maar elegante man vanachter
zijn dikke brillenglazen uit de dertiger jaren met gezag en kennis van
zaken, de eeuwige sigaret aan zijn lippen gekleefd, de gevreesde, bij
wijlen ijzige humor nooit ver weg. De fakkel wordt overgenomen door Eugène
Traey, als oud-leerling van Casadesus, Leimer en Gieseking een talentvol
pianist die vaak in duo optrad met Grumiaux en bekend staat om zijn pedagogische
kwaliteiten. Sinds 1996 presideert Arie Van Lysebeth, huidig directeur
van het Koninklijk Muziekconservatorium Brussel, op zijn alom erkende,
elegante en competente manier.
Media
Ere wie ere toekomt:
zonder de radio zou dit CD-album er nooit zo hebben uitgezien. Belgiës
Nationaal Instituut voor Radio-Omroep (NIR), in 1938 ondergebracht in
een ultramodern gebouw, wordt voor rechtstreekse muziekuitzendingen beschouwd
als een van de meest performante uit zijn tijd. Onder de impuls van sterke
personaliteiten als Paul Collaer en Franz André heeft het NIR met
zijn rechtstreeks uitgezonden concerten in het begin een serieuze domper
gezet op het verspreiden van de LPs 78 toeren, waarmee de andere,
minder goed geleide instellingen het moesten doen. Reeds in 1937 wordt
de Wedstrijd Ysaÿe rechtstreeks uitgezonden. Logisch dus dat de Koningin
Elisabethwedstrijd vanaf 1951 heel wat radiozendtijd krijgt toebedeeld:
de finales worden integraal uitgezonden en zorgvuldig opgenomen voor latere
uitzendingen. Vanaf 1955 worden de pauzes opgevuld met commentaar van
een kenner, m.n. de componist en muziekcriticus Jacques Stehman, wiens
herinnering levendig wordt gehouden door de gelijknamige prijs, uitgereikt
door de toehoorders van de RTBF. Samen met journalisten maakt hij van
dit concours een populair radio-evenement dat weldra ook door de Europese
Radio Unie wordt uitgezonden. De Vlaamse radio laat zich niet onbetuigd:
voorzien van aangepaste commentaar gaat ook in het Vlaamse landsgedeelte
de Koningin Elisabethwedstrijd live. De publieksprijs krijgt bekendheid
onder de naam Sternefeld.
Deze mediabelanstelling wordt nog aangezwengeld
door de televisie. Vanaf 1959 toont ook zij interesse voor het concours.
Het ietwat schoorvoetend begin valt niet enkel te wijten aan de technische
beperkingen maar ook aan het wantrouwen t.o.v. dit nieuw medium. In eerste
instantie wordt het meest mondaine facet van het gebeuren voor het voetlicht
gebracht: de prijsuitreiking door Koningin Elisabeth. Over de muziek zelf
wordt amper met een paar woorden gerept. Klant is koning: noch het publiek
van het Paleis voor Schone Kunsten, noch het directiecomité van
de wedstrijd dulden de toen wel erg logge cameras en dito verlichting.
Vanaf 1964 worden de repetities in het Paleis voor Schone Kunsten opgenomen,
en in resumé in het avondnieuws gebracht. Vanaf 1967 vereeuwigt
een vaste camera de uitgelezen momenten van de halve finales en finales,
doorspekt met talrijke reportages en interviews. In 1972 starten gedeeltelijke
en in 1978 integrale rechtstreekse uitzendingen. Dat blijft zo aan Waalse
zijde, terwijl men aan Vlaamse kant - en tot spijt van talrijke melomanen
aldaar - vanaf 1997 korte samenvattingen brengt de avond zelf en de integrale
optredens pas de dag nadien. 2001 neemt enigszins weer de draad met vroeger
op: de finales zijn de avond zelf, zij het in ietwat uitgesteld relais,
weer op televisie te zien.
Een dergelijke mediatisatie, die bovendien
nog ondersteund wordt door een alerte opvolging in zowel de Vlaamse als
Waalse geschreven pers, is een unicum op wereldvlak. Het versterkt nadrukkelijk
de bekendheid van de laureaten, van wie er heel wat België tot thuishaven
hebben gemaakt.
Tot deze waaier mediamogelijkheden behoort
tot slot ook de plaat, voor talrijke muziekliefhebbers een favoriet middel
om muzikale emoties weer te geven. Vanaf 1967 geeft de Nationale Discotheek,
die met de steun van Koningin Elisabeth in 1956 werd opgericht, als hulde
aan de overleden Koningin een plaat uit, gewijd aan de geschiedenis van
het concours alsook aan de prestaties van de eerste drie laureaten. Van
dan af zal het Belgisch filiaal van Deutsche Grammophon bij elke sessie
een serie zorgvuldig opgenomen platen uitgeven. Helaas zetten de locale
filialen van de grote platenlabels weldra een punt achter hun eigen klassieke
producties. In 1983 neemt de onafhankelijke Belgische uitgever René
Gailly de fakkel over. Sinds 1996 staat het label Cyprès in voor
het opnemen, uitgeven en verspreiden van alle platen van de Koningin Elisabethwedstrijd.
Moge in 2051 de 100ste verjaardag van dit concours
worden geboekstaafd met de woorden een tweede halve eeuw vol emoties...
een tweede halve eeuw die vandaag begint.
Michel Stockhem
vertaald
door Lut Rutberg
|